Buckfast, de Vlaams-Hollandse oerbij

Gepubliceerd op: 2020-07-05

Sommige imkers vragen zich af met welke bijen onze voorouders imkerden. Waren dat dezelfde bijen zoals wij die kennen ? Hoe zagen ze eruit ? Wat waren hun kenmerken ? Bestaan er teksten over die pakweg 300 jaar geleden werden geschreven ? En dus niet geschreven door 21ste eeuwse auteurs die beschrijven hoe ze denken dat de wereld er toen uitzag en hoe ze graag zouden hebben dat de bijenwereld er nu uitziet. En wat staat er in ? Verrassende beschrijvingen over de toenmalige bijen ! En over onze Vlaamse en Hollandse imkers en bijen die toen de wereldtop vormden. Lees eens mee. Maar eerst een korte inleiding.

Alle bijenrassen behoren tot eenzelfde soort en deze soort is inheems

De geschiedenis van de mens en de honingbij zijn al sinds lang met elkaar verstrengeld en verweven. Vele duizenden jaren geleden stapte de mens over van simpele honingjager naar imker : mensen die bewust bijen verzorgen en houden in door mensen gebouwde bijenwoningen. In het oude Egypte zijn er afbeeldingen van imkers die meer dan 6.000 jaar geleden bijen hielden in keramieke buizen.

Welke bijen waren dat dan ? Wel, over de soort kunnen we duidelijk zijn : onze voorouders in Europa, Afrika en het Midden-Oosten werkten met dezelfde soort als die wij kennen : de Apis Mellifera, de ‘westerse’ honingbij, die hier van nature voorkomt en inheems is. Discussies over inheemse en uitheemse honingbijen zijn nutteloos : in onze contreien is er maar 1 soort en deze komt hier van nature voor en is dus inheems.

Rassen komen en gaan, alleen de soort blijft bestaan

Wel kunnen zich binnen deze soort ondersoorten of rassen aftekenen. Soms door de natuur geschapen, soms door de mens, soms beïnvloed door beiden. Op het lagere niveau van de rassen of ondersoorten maakt men het onderscheid tussen inheems en uitheems niet. Het zijn slechts varianten binnen de soort. Soort die alsdusdanig inheems is. Te meer daar de afbakening van rassen niet zo eenvoudig is : in de vrije natuur paren de individuen van dezelfde soort, maar van een verschillend ras, gewoon met elkaar. Via selectie kunnen daaruit dan weer nieuwe rassen ontstaan. De mens houdt ervan alles te klasseren en op te delen in netjes gescheiden rassen, lijnen en andere verwantschapsgroepen. Maar in de vrije natuur is alles veel minder duidelijk : op de grens van de verspreidingsgebieden komt van nature heel wat vermenging voor. En dat is niet slecht : de natuur houdt van hybriden, want deze zijn veelal gezonder, sterker en vruchtbaarder. Samengevat : ‘rassen komen en gaan, alleen de soort blijft bestaan’.

Vlaams-Hollandse oerbijen ? Pikzwart of oranjegeel ?

Maar laten we terugkomen op onze beginvraag : met welke bijen imkerden onze voorouders in onze contreien ? In pakweg België en Nederland. Zoals hoger aangehaald, betrof de soort de Apis Mellifera, de ‘Westerse’ honingbij, dezelfde soort waarmee wij nu ook in 2020 werken.

Maar welke kenmerken hadden ze ? Welke ras was het ? Waren ze zacht ? Enz …

De mythe die de laatste jaren sterk gepromoot wordt, is dat het ras de zwarte bij betrof. Die nooit enige selectie kende bij ons. En, voegen sommigen er fijntjes aan toe : echte steekduivels, zwermlustig, steeds beperkt tot kleine volken, niet productief, niet raatvast, moeilijk handelbaar. Onze voorouders zouden dus gewerkt hebben met raszuivere, zwarte, niet geselecteerde bijen. Pikzwart van kleur. En zegt de mythe, dat was van oudsher het enige bijenras in België, Nederland en grote delen van West- en Noord-Europa. Tot daar recent in de twintigste eeuw verandering in kwam door import van rassen uit andere landen. Op de website www.zwartebij.org wordt de mythe alsvolgt verwoord :

‘In Nederland werden wellicht voor het eerst uitheemse honingbijen geïmporteerd in de jaren 20 van de vorige eeuw. Het betrof de Kaukasische honingbij (Apis mellifera caucasica) die ten volle gepromoot werd door een zekere meneer Romein uit Bilthoven. Het succes duurde echter niet lang, en in de jaren ’30 besloten vele Nederlandse imkers de Italiaanse honingbij uit te testen nadat er goede commentaren kwamen uit de V.S. over deze ondersoort. Maar haar winterhardheid stelde eigenlijk ernstig teleur. Na de 2de Wereldoorlog was het dan de beurt aan de Carnica, vrij snel na de eerste importen van deze ondersoort werd er onder leiding van een zekere meneer Geskes een bevruchtingsstation voor Carnica opgezet op het Waddeneiland Schiermonnikoog. Door de komst van de Varroa-mijt en het heengaan van de heer Geskes stagneerde de interesse in Carnica en daalde deze zelfs. (Speelziek, 2004).

In Vlaanderen verliep het een beetje anders. In de jaren ’40 – ’50 werden er in groten getale Ligustica-koninginnen geïmporteerd uit Italië. Net zoals in het Duitse Rijk enkele decennia eerder, ontstonden er nu ook problemen als verhoogde agressiviteit vanaf de F2-hybride met de lokale Zwarte bij (Laurent Ignoul, voorzitter IFANG, pers. com. 2017). De Zwarte bij geraakte volledig gehybridiseerd, de Ligustica bleek toch niet ideaal te zijn en de imkers deden dan maar verder met de bastaarden die ze hadden, ook wel “rosse bijen” genoemd. Pas in de jaren ’70 kwam daar verandering in. Op 30 november 1974 werd door de Vlaamse selectiewerkgroep namelijk besloten om reeds sterk geselecteerde Carnica’s uit West-Duitsland te importeren en de genetica hiervan via het zelf ontwikkelde overlarfproject – in Nederland doppenproject genoemd – over Vlaanderen te verspreiden. In de jaren ’80 – ’90 kreeg deze strategie navolging in Nederland (Elshout, 2006), al zal men op vele plaatsen in Nederland gewoon aan de slag blijven met nazaten van de initiële Zwarte bij x Ligustica bastaarden.

Vanaf de jaren ’80 begint in de Lage Landen bovendien ook echt interesse te ontstaan in de Buckfastbij, een doelgericht gekweekte hybride …’

En met welke bijen imkerden onze voorouders daarvoor, voor 1950 in Vlaanderen en voor 1920 in Nederland ? Met raszuivere, niet-geselecteerde, pikzwarte bijen, dixit de organisatie ‘de zwarte bij’, die graag terug wil naar dat roemrijke verleden van de lage landen, waar alleen nog de raszuivere zwarte bij rondvliegt, die de organisatie terug probeert samen te stellen door kruisingen van bijen uit België, Frankrijk, Nederland en andere Europese landen.

Eeuwenlang stonden onze contreien aan de wereldtop van de imkerij met ... de oranjegele Vlaams-Hollandse bij, een Buckfast avant-la-lettre

Inderdaad, onze contreien kenden een roemrijk bijen- en imkersverleden. Vlaamse honing of ‘Vlemschen zeem’ (Vlaamse honing) was de tot in de 16de eeuw gebruikte handelsbenaming voor de beste kwaliteit honing (https://www.vilt.be/geschiedenis-van-de-bijenteelt-in-vlaanderen). Onze voorouders moesten zeker niet onderdoen voor ons, imkers uit de 21ste eeuw. Integendeel.

Maar waren die bijen dan zwart, niet-geselecteerd, enz…. ? Welnee.

Ook op het vlak van bijenteelt, bijenrassen en selectie behoorden Vlaanderen en Nederland tot de wereldtop. Meer : wij waren toen dé wereldtop. Lees even mee, wat de bekende en beroemde franse agronoom en botanicus Rozier schreef in 1781 in zijn meesterwerk 'Cours complet d’agriculture théorique, pratique, économique et de médecine rurale' :

Er zijn vier rassen honingbijen. Het is belangrijk ze goed te leren kennen/onderscheiden, omdat ze zoveel verschillen in kwaliteit. De eerste zijn groot, lang en erg bruin; De tweede zijn minder groot, hun kleur is bijna zwart; De derde zijn grijs en van gemiddelde grootte; de vierde, veel kleiner dan de eerste twee, zijn glanzend en gepolijst oranjegeel (dageraadgeel). Ze worden gewoonlijk kleine Hollandse of kleine Vlaamse genoemd, omdat ze uit Holland en Vlaanderen komen.

De levendigheid, de werklust, de haaldrift, de zachtaardigheid en de handelbaarheid van de vierde soort, of kleine Vlaamse, maken dat ze de voorkeur boven alle verdienen: het zijn harde werkers en ze beheren hun voorraden heel economisch. Ze kunnen gemakkelijk worden behandeld zonder veel angst voor hun angel: door de zachtheid van hun karakter lijkt het alsof ze degenen kennen die ze vaak bezoeken.

Verder in de tekst beschrijft de auteur de kenmerken van de 3 andere soorten, die hij duidelijk veel minder goed beoordeelt, want agressiever, minder productief, enz…. Hier kan je het zelf lezen in de oorspronkelijke franse versie, die volledig gedigitaliseerd is : https://fr.wikisource.org/wiki/Page:Rozier_-_Cours_d%E2%80%99agriculture,_1781,_tome_1.djvu/20

Een vertaling ervan verscheen ook in december 2019 in het maandblad van de Koninklijke Vlaamse Imkersbond, aan de hand van Gabriel De Volderr (te raadplegen in de papieren versie, niet digitaal beschikbaar).

Nog effe herhalen : voorgaande alinea’s zijn niet geschreven in 2020, maar in 1781 door Jean-Baptiste François Rozier in zijn ‘Cours complet d’agriculture théorique, pratique, économique et de médecine rurale’. Rozier leefde van 1734 tot 1793. Hij was een franse agronoom en botanicus en beschreef als specialist de toestand zoals hij die kende in de 18de eeuw, de jaren 1700 dus, zowat 300 jaar geleden. Zijn werk is het bekendste 18de eeuwse referentiewerk over de landbouw. Gelet op het belang van dit werk, werd het integraal gedigitaliseerd en ter beschikking gesteld op internet. Het is dus voor iedereen vrij toegankelijk, in de franse taal.

De Vlaams-Hollandse bij uit de 18de eeuw gelijkt in niets op de zwarte bij, zoals deze in België en Nederland gepoogd wordt her samen te stellen door kruisingen uit verschillende Europese landen. Integendeel, Rozier onderscheidt de Vlaams-Hollandse bij van 3 andere rassen : de bruine,  de grijze en de zwarte bij. Hij omschrijft ze als geel-oranje, zacht, vlijtig, haaldriftig, heel productief, met grote voorraden, die economisch beheerd worden. Kortom, zoals de Buckfast die we nu kennen. Ja, zowel de kleur, de zachtheid, de werklust, de productiviteit en de grote voorraden doen in alles denken aan onze hedendaagse Buckfastbij.

Ik weet ook wel dat de Buckfastbij zoals we die nu, anno 2020, kennen, het resultaat is van het uiterst professionele selectiewerk van Adam Kehrle, alias Broeder Adam. Broeder Adam  leefde van 1898 tot 1996, zowat 200 jaar na Rozier dus. De Buckfastbij van 2020 zal dus niet genetisch identiek zijn aan de Vlaams-Hollandse bij zoals Rozier die beschrijft in 1781. Maar dat geldt voor alle bijen : ook de carnica of de zwarte bij uit 2020 zijn niet genetisch identiek aan hun rasgenoot uit 1781. Dat is ook niet mogelijk, ieder levend wezen dat zich voortplant is immers onderhevig aan selectie. Selectie door de natuur en selectie door de mens. Zo wijzigt het genetisch materiaal zich constant en kan ieder levend wezen zich iedere generatie weer aanpassen aan de dan geldende omstandigheden.

Maar uit het boek van Rozier blijkt wel dat ook onze voorouders 300 jaar geleden al meerdere rassen kenden, die samen en naast elkaar bestonden. Dat ze bewust aan selectie deden, dat ze ook toen reeds een voorkeur hadden voor zachte, handelbare, productieve bijen. Dat de toen als topkwaliteit gewaardeerde bijen uit Vlaanderen en Holland kwamen en geleken op onze buckfastbij van vandaag, zowel qua uiterlijk als qua gedragskenmerken. Het waren Buckfastbijen avant la lettre.

In zijn meesterwerk onderscheidt Rozier duidelijk de oranjegele Vlaams-Hollandse bij van de zwarte bij, de grijze bij en de bruine bij. En meest opvallend : de toen alom gewaardeerde Vlaams-Hollandse bij was niet de zwarte bij, maar de oranjegele bij met alle uiterlijke en gedragskenmerken van de hedendaagse Buckfast.

En wij, imkers anno 2020 ? Met welk bijenras imkeren ?

Wat betekent dit nu voor ons, Belgische, Vlaamse en Nederlandse imkers uit 2020 ? Eerst en vooral : gelukkig dat er meerdere rassen zijn. Laat iedereen de vrije keuze met welk ras hij of zij wil imkeren. Alle rassen behoren tot dezelfde soort Apis Mellifera en deze soort is onze inheemse honingbij. Het bestaan van vele rassen komt enkel de genetische diversiteit en dus de overlevingskansen van onze honingbij op lange termijn ten goede. Iedereen heeft ook het recht nieuwe rassen te selecteren of bestaande rassen te beschermen. Zoals ik hoger al schreef : ‘rassen komen en gaan, alleen de soort blijft bestaan’.

Wil je als imker je rassenkeuze echter toch baseren op nostalgie, op nationalisme, of op de reden dat het een ras betreft dat onze voorouders hielden, het ras dat hier al vele honderden of duizenden jaren aanwezig is, een zogenaamd ‘inheems ras’, dan ben je waarschijnlijk beter af met Buckfast dan met de zwarte bij. Uit de geschriften van de 18de eeuwse landbouwspecialist Rozier blijkt immers dat de oranjegele Vlaams-Hollandse bijen omschreven worden met alle kenmerken van een hedendaagse buckfastbij, zowel qua kleur als qua gedragskenmerken. En  deze onderscheidt Rozier duidelijk van de zwarte bij, die hij trouwens niet linkt aan Vlaanderen en Holland.

Wil je echter, net zoals onze voorouders, je keuze baseren op het karakter van de bijen, hun handelbaarheid en de productiviteit, dan ben je met onze Vlaams-Hollandse oerbij, Buckfast dus, zeker goed af 😊

 

Jan Heytens

www.bijenvriend.be

De orangele Vlaams-Hollandse bij, anno 2020, treffend gelijkend op de omschrijving van Rozier uit ... 1781

Terug naar blogoverzicht